Het paste in Plato’s minachtende houding ten opzichte van beelden om ze te vergelijken met schaduwen, voorbijgaande, nauwelijks informatieve en machteloze begeleidende verschijnselen van de werkelijke dingen waarvan ze de projectie zijn. Wat een fotobeeld onderscheidt van andere registratievormen als b.v. het geschilderde beeld is dat het in eerste instantie onafhankelijk registreert, via een optisch chemisch proces functioneert en dus gekenmerkt wordt door enige mate van objectiviteit. Een foto kan de werkelijkheid vervormen maar er wordt altijd veronderstelt dat er iets bestaat of bestaan heeft van wat weergegeven is. Fotografische weergave van de werkelijkheid lijkt ook ‘echter’ dan beschrijving van de werkelijkheid en wordt ook sneller en gemakkelijker geconsumeerd. Beelden zijn aldus niet meer gelijkgesteld aan de uiterlijke verschijning van de realiteit: de gigantische hoeveelheid fotobeelden Waar men dagelijks mee geconfronteerd wordt heeft geleid tot letterlijke verbeelding van de wereld. Fotografie is in staat gebleken de werkelijkheid te overmeesteren, de rollen om te keren en de realiteit tot schaduw te maken. Door de krachten van de fotografie is de realiteit eigenlijk gedeplatoniseerd. Susan Sontag beschreef dit al in “On Photography”, essays die een onmiskenbaar stempel hebben gedrukt op het denken over fotografie het afgelopen decennium. Omdat fotobeelden fragmenten zijn die in veranderende context kunnen worden geplaatst, dragen ze bij tot uitholling van het begrip ‘betekenis’ en verkavelen waarheid in betrekkelijke waarheden, in het modern bewustzijn een vanzelfsprekendheid iets van de primitieve status van het beeld, zoals dat beschouwd werd als manifestatie van het afgebeelde en met één en dezelfde geest, herleeft in fotografische beelden, die naast afbeelding of interpretatie van de werkelijkheid ook als een spoor zijn, als een voetafdruk. In termen van de semiologie een indexiaal karakter hebben. Dat karakter onderscheidt de fotografie ook weer van andere representatievormen: de fixatie van licht wat door het werkelijk object wordt weerkaatst en dat het beeld vormt maakt dat de foto niet alleen kopie van de werkelijkheid is maar geeft er bovendien iets magisch aan. Roland Barthes geeft in zijn “La chambre clair” de kracht die sommige foto’s hebben die dat magische ‘ça a été’ oproepen een metafysische betekenis zonder dat verder te verduidelijken. Feit is wel dat Barthes van grote invloed is geweest op het postmoderne denken met andere opvattingen omtrent het begrip informatie. Ook de metafysica wordt daar gedefinieerd als los interpretatief kader van waaruit de werkelijkheid wordt benaderd en dat vaststelt wat als ‘zijnde’ mag gelden zonder het met die werkelijkheid te verwisselen. Het scheppen van een eigen nieuwe werkelijkheid dat de hedendaagse beeldende kunst kenmerkt maakt o.a. dat beeldend kunstenaars het medium fotografie vaak direct in een dergelijk kader passen. In de realisatie van autonome werken gaat centraal staan dat de werkelijkheid niet wordt herhaald maar dat er primair een beeldtaal wordt verwezenlijkt die verwijst naar de gedachte over de werkelijkheid. Beelden moeten een uitdaging voor bespiegelingen en fantasieën vormen, mogen het karakter van een mysterie behouden. De ‘echtheid’ van onderwerpen kan worden genegeerd of in twijfel getrokken. Zo wordt het groene gewas in het werk van Dieleman tot metafoor. Het landschappelijke maakt hij oneindig, de velden worden als luchten om de realiteit als het ware te overstijgen. Bij Verstraeten staat de loskoppeling van werkelijkheid en beeld zelfs centraal en illusie is het kenmerkende element van zijn ruimtelijke tekens terwijl die tevens associaties oproepen met de heraldiek.
Ben Sleeuwenhoek