Piet Dieleman Atelier

poster

Wonderkamer:

Leven in het Zeeuws Museum

In het voorjaar van 2005 presenteren het Zeeuws Museum en Omroep Zeeland het project Wonderkamer. Het project duurt ruim drie maanden en bestaat uit een wekelijks televisieprogramma en een tentoonstelling, telkens gewijd aan één of een handvol objecten uit de collectie van het museum. Het televisieprogramma wordt uitgezonden op Omroep Zeeland, de tentoonstellingen vinden plaats in een tijdelijke dependance, in de Bogardstraat tegenover de oude ingang van het in verbouwing zijnde Zeeuws Museum. De naam Wonderkamer is afgeleid van het Duitse Wunderkammer, de exclusieve privé-musea en wetenschappelijke verzamelingen die vanaf de late middeleeuwen werden gebruikt om de wereld inminiatuur te tonen. Wunderkammer waren plaatsen van verwondering, waar aan objecten geheimen konden worden ontfutseld over exotische oorden, fabelachtige dierenwerelden en oude beschavingen. Kan het tegenwoordige museum nog eenzelfde gevoel van verwondering oproepen? Musea houden in de regel niet van experimenteren. Ze behouden, koesteren en tonen. Ze zijn braaf ten aanzien van thematische benaderingen, stellen liever geen ongemakkelijke vragen over classificatie en ideologie van collecties en hebben een te grote eerbied voor het erfgoed dat ze claimen te beheren voor het nageslacht. Musea bezwijken haast onder het gezag en prestige dat ze zichzelf toekennen. Ze geloven maar al te vaak nog in absolute waarheden en zien zichzelf als wegbereiders voor de goede smaak. Musea voelen zich in dit zelfbeeld gesteund door een trouw en bedaard publiek dat zijn verwachting om oude liefdes aan te treffen en herinneringen te koesteren bevredigd wenst te zien. Het tentoonstellingsbezoek is voor hen vaak wat de kerkgang was voor hun ouders, een gewoonte met het gouden randje van de publieke goedkeuring. Dit onzalige pact tussen museum en bezoeker verdraagt geen onophoudelijk vragen en het voortdurend (opnieuw) testen van vormen en ideeën. Het risico van mislukking, van lelijkheid, slordigheid of onbegrijpelijkheid wordt onaanvaardbaar geacht. Het project Wonderkamer is gewijd aan het nemen van deze risico’s, het is een laboratorium voor het nieuwe Zeeuws Museum. Experimenten brengen nieuwe ideeën voort, leveren nieuwe perspectieven op de collectie en verruimen de museale ervaring. Ze brengen ook nieuwe groepen bezoekers naar het museum. Zo ook dit experiment. Het project onderzoekt drie onderwerpen, de functie van televisie als museaal instrument, de etalage als tentoonstellingsvorm en het recept voor een toegankelijk publieksverhaal. Aan de onderwerpen ligt een aantal vragen ten grondslag. Wat zie je in een museum? Hoe zie je het? Waarom zie je het daar en niet ergens anders? Wat is het belang en de betekenis van museumstukken voor ons nu? Museum en televisie Het televisieprogramma is een samenwerkingsproject tussen Omroep Zeeland en het Zeeuws Museum. Omroep Zeeland levert een team van twee regisseurs, Margot Schotel en Rebecca van Wittene, en camera- en montagemensen. Het Zeeuws Museum levert een onderzoeksteam. Ik presenteer het programma. Met betrekking tot de vorm van het programma vindt nauw overleg plaats tussen de regisseurs en het museumteam. Naar aanleiding hiervan maken de regisseurs een draaiboek. De productie neemt ongeveer twee en een halve dag in beslag. Het filmen kost gemiddeld anderhalve dag, de helft voor opnames van objecten(verschillende ruimtes van het museum worden als studio ingericht), de rest op locatie. Daarna kosten voormontage en montage nog ongeveer een dag werk. Het televisieprogramma wordt van dinsdagavond tot woensdagochtend ieder uur op Omroep Zeeland uitgezonden. Het duurt ongeveer negen minuten. Een van de grootste uitdagingen voor een museum is bezoekers dichtbij te halen en tegelijk op afstand te houden. Er staat altijd iets tussen de bezoeker en het object in. Soms is het inbraakwerend glas, een andere keer een stalen beugel of een koord. Bezoekers weten dat ze overal af moeten blijven en als ze even hun enthousiasme niet kunnen beteugelen en te dicht bij een object komen, worden ze vanzelf door een signaal of suppoost erop gewezen dat ze afstand dienen te nemen. Dat frustreert mensen, die ondanks voortdurende disciplinering (kijken doe je met je ogen!) de neiging om objecten aan te raken maar moeilijk kunnen onderdrukken. De enige manier om dat op te lossen is, zoals dat
bijvoorbeeld in het British Museum gebeurt, hands-on projecten te organiseren waarbij vrijwilligers met objecten in hoeken van het museum staan om mensen te laten voelen en vasthouden. Nadeel van deze methode is dat het vasthouden van een vervangend objectde afstand tussen bezoeker en het authentieke object nauwelijks verkleint. Het medium film kan door suggestie die afstand wel verkleinen. Film verfijnt met verschillende effecten onze beleving van objecten en brengt ze daarmee dichtbij. Hij laat ons beter voelen hoe ze werken, hoe ze klinken en zelfs hoe ze er uitzien. Een van de manieren waarop film dit doet, is door de objecten in een beeldcontext te zetten. Bij de aflevering over fabeldieren ziet men de machtige narwals hun boortanden op het water slaan, bij de aflevering over de huwelijkscadeaus wordt er gefilmd in een trouwzaal, een uitzetwinkel en een schoonheidssalon. Film prikkelt ook zintuigen die het kijken ondersteunen. In de televisieprogramma’s hoort men bijvoorbeeld het tingelende slaanvan een oude Japanse klok, een kris die uit haar schede wordt gehaald, het uitwapperen van een schort en het zachte rinkelen van de vingerhoed versieringen op een Indiaanse jurk. Ook worden allerlei geluiden gebruikt die weliswaar niet met dit specifieke object maar met een gelijksoortig object worden voortgebracht, zoals een penseel bewegend op doek en het loeien van een pelgrimshoorn. Een derde manier waarop film de afstand tussen bezoeker en object verkleint is door uitvergroting en de suggestie van beweging en focus. De filmcamera maakt minutieuze versieringen, inkervingen en materiaaldetails zichtbaar die met het blote oog niet of nauwelijks waarneembaar zijn. Zo tonen de televisieprogramma’s voor het eerst aan bezoeker en kijker de ongelofelijk rijke versieringen op alle panelen van een zakzonnewijzer uit 1604, de prachtige kralenpatronen op een negentiende-eeuwse tabakszak van de Zwartvoet indianen en de teksten en tekeningen op een zestiende-eeuwse gildebeker en zilveren vingerhoed. De zichtbaarheid wordt niet alleen bevorderd door de sterk uitvergrotende lens van de camera, maar ook door de objecten te laten draaien, als gevolg waarvan het oog langs, rondom, boven en onder het object wordt geleid. Voor het oog en object wordt een ideale lichtsituatie geschapen, die de objecten een glans, helderheid en scherpte geeft, een aura waarvoor we bij mensen het onvertaalbare Engelse woord glamorous gebruiken.Vooral dat betoverende effect wordt nog steeds een beetje gewantrouwd in de museumwereld. Het wantrouwen geldt de illusoire wereld die film ons voorspiegelt waarin de werkelijkheidservaring (zelfs in de meest sobere filmuitvoering) verhevigd wordt door trucs en kaders. Deze mening klinkt ook door in de kritiek op de soms uitbundige museale programma’s kenmerkend voor blockbustertentoonstellingen en museumnachten. Kan men niet gewoon ongestoord naar een collectie of tentoonstelling kijken zonder alles te moeten aanraken of horen? Is het object an sich niet meer voldoende? Critici vrezen dat film een wereld creëert waarbij het object in het niet valt. Het is inderdaad waar dat film per definitie een dwingend kader schept. Maar critici onderschatten de traditionele museumpresentatie die even dwingend is. Zij heeft alleen haar aantrekkingskracht grotendeels verloren. Ook onderschatten ze de kritische houding die kijkers (in ieder geval onder de veertig) ten aanzien van film aan de dag leggen. De huidige generatie heeft andere opvattingen over visuele precisie en concentratie dan de vorige. Film speelt daarin een onmisbare rol: het is een van de meest directe en best aanvaarde overtuigings-middelen van de moderne samenleving. Film leert ons kijken en zien. De vrijwel concurrentieloze positie van televisie als tijdverdrijf is het logische gevolg van de intrinsieke kwaliteiten van film. Televisie brengt de wereld dichtbij. Televisie is daarmee in potentie een moderne Wonderkamer, zoals iedereen die wel eens de werkelijk verbazingwekkende documentaires op de Discovery of Naturem,Channel ziet, onmiddellijk zal bevestigen. Dit gegeven maakt dem samenwerking tussen televisie en museum zo belangrijk. Film zet museale objecten in een nieuw beeldverhaal en geluidscontext,televisie brengt het bij de kijker in de huiskamer. Zo worden grote.groepen mensen bereikt die niet of hoogst zelden een museum bezoeken. Zijn ze eenmaal blootgesteld, dan zijn ze, zoals alle mensen, gevoelig voor de verlokking te komen kijken naar het authentieke exemplaar van het object dat ze eerder op televisie gezien hebben. Museum als etalage Elke aflevering van de Wonderkamer wordt vergezeld door een kleine tentoonstelling in de dependance van het Zeeuws Museum in de Bogardstraat. Die wordt iedere week opnieuw ingericht. De tentoonstellingen (in totaal dertien) vinden plaats in een speciaal daarvoor gemaakte grote vitrine. De vitrine is vier meter breed, driemeter hoog en twee meter diep, ongeveer de grootte van een etalage. Voor de wekelijkse inrichting wordt een speciaal bouwteamopgericht, bestaande uit een projectleider, technische staf en suppoosten. De vormgeving ligt in handen van de beeldend kunstenaar Piet Dieleman. Er wordt een streng productieschema aangehouden. De uitzending op Omroep Zeeland vindt plaats op dinsdagavond. Woensdag tot en met zondag is de tentoonstelling open en treft het team voorbereidingen (tekenen, materiaal bestellen, extra beeldmateriaal maken) voor de volgende tentoonstelling. Maandag wordt de tentoonstelling ontmanteld, dinsdag de nieuwe opgebouwd. Het hoge tempo van de tentoonstellingen wordt bepaald door de wekelijkse televisie uitzendingen. Dat is een belangrijk gegeven, want snelheid en flexibiliteit zijn essentieel voor experimenteren dat gedijt in een omgeving waar ideeën niet één keer, maar een paar keer kunnen worden getest en men elke test door een variant kan laten opvolgen. Zonder volume geen betrouwbaar onderzoeksresultaat. Musea zijn doorgaans te vol met prachtige objecten om de bijzonderheid van een enkel object nog te kunnen waarderen. Veel objecten brengen museummoeheid en een gevoel van corvee teweeg. Een enkel object geeft vaak rust en vergemakkelijkt het schenken van aandacht. De Wonderkamer dient de bezoeker het gevoel te geven van een wekelijks winkelbezoek, vrijblijvend rondkijken, een beetje snuffelen en dan weer verder. De kamer ligt op de wandelroute naar de Balans in Middelburg en is gratis toegankelijk. De film duurt niet lang en voor de objecten kan men de tijd nemen, maar men kan er ook voor kiezen ze vluchtig te bekijken. Het informele en seriële karakter van de tentoonstellingsruimte leent zich uitstekend voor snel en sober museumbezoek en trekt om die reden ook veel herhaal bezoekers (herkenbaar aan de voor hen geproduceerde oranje stempelkaarten waarop aangetekend staat dat ze minstens tien van de dertien tentoonstellingen hebben gezien). Onderdeel van de winkelformule is dat wekelijks een nieuw beeld, een nieuwe sfeer moet worden geschapen om het oog te verleiden. Het past in het beleid van het Zeeuws Museum om een beeldend kunstenaar hiervoor uit te nodigen. Piet Dieleman wordt uitgekozen op zijn gevoeligheid voor kleur en eenvoudige ontwerpen en zijnvermogen om binnen een beperkte speelruimte eigenzinnig werk te maken. Hij neemt de uitdaging aan met de opmerking dat ook de (beroemde) Pop Artist Robert Rauschenberg etalages heeft ingericht. Hij richt de Wonderkamer in en ontwerpt het rode, spiraalvormige logo voor alle drukwerk en voor de leader van het televisieprogramma. Zijn belangrijkste ontwerpen betreffen echter de vitrines voor de dertien tentoonstellingen. De vitrines veranderen in de loop van de serie van grijs naar bruin, groen, zwart, roze. Ze worden behangen met kranten en tijdschriftillustraties en voorzien van schuine panelen, kastjes met spiegelwanden en schermen waarop beeldenreeksen voorbij glijden. Deze wijze van vormgeven is een voorbode voor wat er in de toekomst met de kleine wisseltentoonstellingen en met nieuwe accenten in de vaste opstellingen in het Zeeuws Museum gaat gebeuren. Om werken aan publiek te introduceren moet er soms abrupt en moedig ingegrepen worden. Intuïtie, kleurgevoel, ruimtelijk inzicht en experimenteerdrift zijn daarbij onontbeerlijk. Felle accenten brengen de meest bijzondere waarden in een werk naar buiten. Sommige ontwerpen van de Wonderkamer blijken te nadrukkelijk aanwezig, andere te sober, weer andere behoeven meer licht. Een enkele keer wordt zelfs besloten iets opnieuw te doen. Maar het risico van mislukking brengt ook geweldige resultaten. Het vermaarde schelpenkabinet pronkt in een felroze ruimte, de mummie in een helblauwe grafkamer, klokken stralen in kleine spiegelkastjes en de narwaltand schittert op een in een blauw kader gevatte afbeelding van een zilveren walvis die de kleuren van de regenboog weerkaatst. Geen van deze objecten is ooit zo mooi te zien geweest in het Zeeuws Museum.
Het verhaal.
Vijf maanden lang zijn er wekelijkse brainstormbijeenkomsten. Deelnemers zijn medewerkers van de afdelingen collectie en educatie en een stagiaire van de Universiteit Utrecht. Ze maken een lijst met topstukken die in de nieuwe vaste opstellingen van het museum komen. Vervolgens wordt er geschrapt en toegevoegd aan de hand van thematische verbanden. De brainstormgroep bediscussieert thema’s, zoekt moderne tegenhangers van oude objecten, benadert experts en bedenkt locaties. De vergaarde kennis wordt slechts voor een klein gedeelte gebruikt in het televisieprogramma. Er moet zorgvuldig gewaakt worden voor informatie overkill. De basisinformatie wordt verwerkt in een drietalig wonderkamergidsje dat bij de tentoonstelling wordt aangeboden. De rest gaat in de documentatiemappen om in de toekomst de basis te verschaffen voor weer nieuwe verhalen. Een deel van de informatie wordt ook gebruikt voor de kleurplaten en bouwpakketten die bij elke tentoonstelling aan kinderen worden uitgereikt. Musea verliezen zich regelmatig in vakpraat, waarin het belangrijker is te weten wie een object wanneer heeft vervaardigd, dan wat het voor soort object is en hoe het wordt gebruikt. Kunsthistorici kijken naar zilvermerken en signaturen, ze vergelijken kunstwerken met elkaar en kijken naar stijl. Dat zijn allemaal belangrijke kwesties, maar ze leiden tot een louter vakinhoudelijke beargumentering van waarde. Bezoekers stellen ook andere waardevragen. Ze krijgen met de paplepel ingegoten dat een museum over schoonheid en roem gaat, maar ze willen niets liever dan die waarden inbedden in hun eigen belevingswereld. Daarvoor is het aanwijzen van grote bijzonderheid niet voldoende; het moet aannemelijk worden gemaakt in een taal die de bezoeker spreekt. Alleen dan kan hij zelf beoordelen op welke wijze objecten werkelijk bijzonder of uniek zijn. Iedereen heeft wel eens gehoord dat Rembrandts Nachtwacht een icoon is, enig in zijn soort, een meesterwerk en beroemd, maar slechts weinig bezoekers kunnen zich in voelen of denken met die kennis verbinden. Toch kan men hen op eenvoudige wijze deze bijzonderheid laten begrijpen. We worden in ons leven geconfronteerd met een eindeloze stroom groepsportretten. Klassenfoto’s, familieportretten en kabinetsfoto’s, ze tonen allemaal hoe moeilijk het is om groepen mensen visueel vast te leggen. Rembrandt heeft in zijn Nachtwacht een unieke oplossing gevonden om die moeilijkheid te overwinnen. Centraal in de Wonderkamer staat de vraag: wat maakt een object bijzonder en wat brengt het dichtbij en begrijpelijk voor mensen? Vaak wordt hiertoe een historisch kader gebruikt. Zo is er de zilveren tabaksdoos geschonken aan een jubilerend lid van het boekdrukkersgilde in 1793. In de documentatie van de doos staat door wie de doos is gemaakt, in welk jaar (beide door zilvermerken geïdentificeerd) en wat de versieringen voorstellen. Maar het is niet bekend bijvoorbeeld wat voor tabak er in hoort (en waar die vandaan komt), wanneer de doos wordt gebruikt, of roken in de achttiende eeuw een alledaagse bezigheid is en of alle jubilerende gildenleden een dergelijke doos krijgen. En wat is eigenlijk de betekenis van zo’n gilde? In de brainstormsessies wordt al snelduidelijk dat de kunsthistorische feiten die vaak het museale verhaal sturen, moeten worden ingepast in een thematische context. Zilver is een minder aantrekkelijk onderwerp voor kijkers en bezoekers, dan roken, jubilea en verenigingsleven. Voor andere objecten wordt ook gezocht naar thematische verbanden. De zilveren vingerhoed van Sara van Reigersberg vormt samen met een gouden kluwenhouder en Vikings toiletgerei aanleiding voor een programma over huwelijkscadeaus en de schoonheidssalon. In het programma over de Egyptische mummie wordt de vraag gesteld (en met ziekenhuisscan gedeeltelijk beantwoord) of onder deze ruim tweeduizend jaar oude wikkelseen, zoals de boeken vertellen, door rachitis aangetast skelet van een meisje van zeven jaar oud schuilt. Een zeventiende-eeuws gefabriceerd draakje op sterk water figureert met een narwaltand in een uitzending vol fabeldieren en griezels. Het klokje van Piet Hein is met andere tijdmeters te zien in een programma over de (haastige) moderne tijd. Voor elk programma worden een eigen vraagstelling en thema vastgesteld die telkens op een andere manier (en in een eigen vorm) worden uitgewerkt. De vakinhoudelijke aanpak van musea wordt vaak ondersteund door gesprekken met experts. Dat gebeurt in de Wonderkamerprogramma’s ook. De conservator, klokkenmaker, en deskundige op het gebied van sieraden of streekdrachten geven uitleg over specifieke objecten in de daaraan gewijde uitzendingen.Daarnaast wordt een reeks experts geraadpleegd die iets over een specifiek thema kunnen zeggen: de radioloog (mummiescan), de bankdirecteur (geld), de schelpenverzamelaar (verzamelen), de marktkoopman (gilden). Maar voor het dichtbij brengen van museale objecten heeft men ook de mening van leken nodig. Kijkers identificeren zich daarmee, alsof de vraag die aan de mensen voor de camera wordt gesteld ook aan hen gesteld wordt. In een programma over Zeeuwse sieraden vertellen mensen op de markt over hun mooiste sieraden. In een programma over geld leggen spelende kinderen uit wat hun knikkers waard zijn. In een programma over schilderkunst lichten cursisten toe waarom ze een bloemstuk op een bepaalde manier hebben geschilderd. De betrokkenheid van grote groepen mensen bij de totstandkoming van de Wonderkameruitzendingen, experts, winkeliers, publiek, vergroot de bekendheid van het programma dat al snel als een fris, gevarieerd en gemakkelijk toegankelijk cultuurprogramma bekend staat. Mensen die anders zelden een museum bezoeken volgen het programma trouw. Het televisieprogramma trekt wekelijks tienduizenden kijkers. De tentoonstellingen trekken meer dan 5.000 bezoekers. Kijkers en bezoekers zijn, bepaald door het bereik van Omroep Zeeland en de effectieve mond-tot-mondreclame overde tentoonstellingen, vrijwel allemaal Zeeuwen. Onder de bezoekers zijn veel families met kinderen. Sommige programma’s hebben invloed op het gedrag van kijkers. Naar aanleiding van de sieradenaflevering vertellen bezoekers dat ze hun geërfde Zeeuwse sieraden weer zijn gaan dragen. De aflevering over verzamelen zet aan tot het organiseren van schelpentochten. Naar aanleiding van het mummieprogramma krijgt het museum een foto van een door een kind in toiletpapier gewikkelde pop opgestuurd. Betere voorbeelden van de potentie om de verbeelding te prikkelen kan een museum zich niet wensen. Heeft de Wonderkamer verwondering gewekt? Die vraag kan zeker voor een deel van het publiek bevestigend worden beantwoord. Kijkers en bezoekers krijgen het museum op een andere manier te zien. Het programma zet een nieuwe standaard voor museaal presenteren waarin objecten worden getoond in een levende context, gecreëerd door uitvergroting en beweging (film),voortdurende veranderende presentaties (etalage) en toegankelijke verhalen. Daarmee is de aandacht getrokken en de nieuwsgierigheid gewekt. Het museum begint te leven. En daar begint het gevoel van verwondering.

Valentijn Byvanck

• • • • • •